Maatschappij en kunst van de Iberiërs


Vanaf in ieder geval 3000 tot circa 60 v. C. werd een groot deel van het Iberische schiereiland, in het bijzonder het zuiden en het oosten van het tegenwoordige Spanje, tot aan Languedoc in Frankrijk bewoond door verschillende volkeren, die door Griekse zeelieden 'Iberiërs' of 'Iberianen' werden genoemd. Deze benaming komt van de Iberusrivier, die het land doorstroomde en tegenwoordig de Ebro wordt genoemd.

Deze 'Iberische' volkeren waren eerder vanuit Noord-Afrika in het gebied aangekomen en er bestaan vage aanwijzingen dat de ze een afsplitsing of wellicht een vermenging zijn van de Azilian-Tardenoisians die al ongeveer 10.000 jaar geleden de Pyreneeën bevolkten. Ze waren waarschijnlijk klein van gestalte en hadden eivormige schedels, zoals vele klassieke mediterraanse volkeren uit die periode, waaronder de Grieken en Romeinen. Ze moeten een koperkleurige huid gehad hebben en spraken hun eigen niet-Indoeuropese talen. In de streektaal van het huidige Aquitanië zijn daar nog invloeden terug te vinden. Door de wetenschap wordt vermoed dat de Baskische taal de enige levende taal is, die er rechtstreekse vandaan komt. De aantal teksten in kleitabletten en bronzen platen, die bewaard zijn gebleven, geven daar echter geen uitsluitsel van, ook al zijn ze gedeeltelijk ontcijferd.

De Iberische maatschappij
Sinds 1975 hebben we dankzij nieuwe opgravingen in Spanje en Frankrijk meer informatie over taal, schrift, maatschappij, religie en kunst van de Iberiërs. Zo zijn er op vazen beelden uit het dagelijks leven gevonden, zoals de jacht, dansen, kinderspelen en de 'aulos', de dubbele fluiten waarop ze hun muziek speelden.

De Iberiërs hadden een aristocratische maatschappij, bestaande uit stadstaten. Ze heersten over hun gebied vanuit versterkte forten. Grote massieve zandstenen monumenten, die werden opgegraven, geven krijgers weer in korte rokjes en met helmen en beenbeschermers, zoals te zien is in een verwoest grafmonument uit de vijfde eeuw v. C. in Porcuna (Jaén). De mannenbeelden zijn vrijwel zonder uitzondering soldaten, al dan niet te paard. De vrouwen daarentegen zijn prachtig gekleed en gekapt, en dragen juwelen, zoals o.a. te zien is aan het beroemdste zandsteensculptuur dat in 1897 in La Alcudia werd aangetroffen, zo'n 2 kilometer ten zuiden van Elche (Levante). Het staat bekend als de >>'Dama de Elche'. Oorspronkelijk polychroom beschilderd dateert deze portretbuste van een Iberische vrouw, behangen met sieraden en met de haren in wielvorm langs het hoofd, uit 425-375 v. C. Het beeld is te bezichtigen in het Nationaal Archeologisch Museum in Madrid.

De Iberische kunst
De Iberiërs verbrandden hun doden. Na de crematie werd de as in een urn bewaard, die weer werd begraven. Voorwerpen om te eten en te drinken werden meegegeven voor de reis naar het dodenrijk. Op het graf werden monumenten geplaatst van uit zandsteen gehakte beelden van de overledenen zijn, in vele gevallen vergezeld van dierfiguren. Dat het steeds lijkt te gaan om krijgers doet wetenschappers concluderen dat niet alle doden werden gecremeerd. Men vermoedt dat de Iberiërs hun doden ook in rivieren of zeeën gooiden en misschien zelfs voerden aan wilde beesten. Funeraire bouwwerken zijn te zien in La Toya (Jaén), Baza (Granada) en Villaricos (Almería).


Beeldhouwkunst
De allervroegste voorbeelden van Iberische beeldhouwkunst dateren van de vijfde eeuw v. C. Ze tonen invloed van de Griekse en Phoenicische kunst. Gewoonlijk gaat het om grafbeelden, bedoeld om de doden te beschermen, want wat merendeel van de Iberische cultuur is overgebleven heeft bijna allemaal te maken met dodenrituelen. De Iberische beeldhouwkunst beleefde haar grootste bloeiperiode in de vijfde en vierde eeuw v.C., en had een duidelijk Helleense inslag, zoals te zien aan de 'Dama de Baza', opgegraven in 1970 en ook te zien in het Nationaal Archeologisch Museum in Madrid. Net als de 'Dama de Elche is het wat stijf en 'en face'.

Keramiek
Iberisch keramiek vertoont ook typische kenmerken, zoals ze door vreemde beschavingen in Andalusië moeten zijn geïntroduceerd, zoals het rode glas dat de Feniciërs gebruikten en de vaasvormen zoals de Grieken ze maakten. De afbeeldingen erop ontwikkelden zich van primitieve decoratieve banden en ringen tot bladwerk en bloemen en geometrische motieven.

Sieraden
In El Carambolo werd in 1958 bij de Guadalquivir (tegenwoordig Andalusië) een schat opgegraven met voorwerpen uit de zevende en zesde eeuw v. C. met sieraden, waaronder een halsband, armbanden en stukjes van een kroon. De sierornamenten wijzen op een oosterse oorsprong. In het dal van de Guadalquivir woonden in die periode de Tartessiërs of Turdetaniërs, wiens koninkrijk al in de Bronstijd (2000 v. C.) ontstond.

Votiefbeeldjes
Er zijn bronzen votiefbeeldjes teruggevonden van zowel geklede als naakte vrouwen en mannen, met ronde gezichtjes en vreemde, bolle ogen. Sommige bieden met uitgestrekte handen bolletjes aan, waarvan niet duidelijk is wat ze zijn. Er zijn ook fallische beeldjes.

Contacten met de buitenwereld
Van de geschiedschrijver Phylargos (3e eeuw v. C.) weten we dat Iberiërs een rijk volk waren dat veel goud en zilver bezat en kostbare kleding droeg, maar ondanks hun rijkdom maar één keer per dag matig at en alleen water dronk. Ze onderhielden nauwe culturele en economische betrekkingen met de Kelten, de Phoeniciërs, de Carthagers en de Grieken, wat de kunst beïnvloedde. Uit ciseleerwerk op de sieraden blijkt de invloed van de Kelten met wie de Iberiërs op den duur op het Iberisch schiereiland samenleefden. De Kelten vestigden zich in de zesde eeuw v. C. in Hispania en verspreidden zich langzamerhand over het schiereiland om samen te smelten met de Iberiërs. Hiervan komt de benaming Keltiberiërs. De naam van de Spaanse provincie Galicië komt overigens van de Kelten, die 'Gallaeci' werden genoemd.

De komst van de Romeinen
In 217 v. C. kwamen de Romeinen op het Iberische schiereiland. Aanvankelijk waren de Iberische vorsten waren blij om van de Carthagers bevrijd te worden. Maar ze kwamen er al snel achter dat ze van de regen in de drup kwamen. Ook de Romeinen wilden alle macht op het schiereiland en persten de bevolking uit of maakten hen hun slaven. Iberisch verzet bracht het land in een bloedige oorlog. De Romeinen lieten opstandelingen die ze gevangen maakten direct gruwelijk doden. Om niet in handen van de Romeinen te vallen benamen de bewoners zichzelf van het leven.
Die oorlog zou twee eeuwen lang duren. Vooral het beleg van Numantia, het centrum van het Keltiberische verzet tegen de Romeinen, is beroemd geworden. Na acht maanden belegering in 133 v. C. slaagde Scipio Africanus erin de stad in te nemen en met de grond gelijk te maken. Daarmee viel het gehele Iberische schiereiland in Romeinse handen.

Ten tijde van keizer Augustus (43 v. C.-14 n. C.) werd het Iberisch schiereiland in drie provincies verdeeld; Tarraconensis (noorden), Baetica (zuiden) en Lusitania (westen).