De Spaanse erkenning van de Nederlanden als soevereine staat

Op 15 mei 1648 werd in Münster tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een verdrag ondertekend, waarmee de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) ten einde kwam. Hiermee werd tevens de Republiek officiëel erkend als een soevereine staat. Dit verdrag, de 'Vrede van Münster' genaamd, was onderdeel van de 'Vrede van Westfalen', dat de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) beëindigde, waarin Spanje één van de grote verliezers was.

Spanje was al eerder, in 1609, ertoe bereid geweest om de Republiek als zodanig te erkennen. Maar ruil voor erkenning wilde men dat de pas opgerichte Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) zou stoppen met haar activiteiten in Afrika en Azië, een bedreiging was voor haar eigen handelspositie. De Republiek wilde daar echter niet in toegeven. Daarom werd er uiteindelijk maar een twaalfjarige wapenstilstand afgesproken, op voorwaarde dat er dan geen West-Indische tegenhanger van de VOC opgericht zou worden.

De Dertigjarige Oorlog
Tijdens de wapenstilstand brak in 1618 de Dertigjarige Oorlog uit tussen protestantse en roomse Duitse staten, de laatste onder leiding van het Habsburgse Oostenrijk. Protestantse bondgenoten waren echter voor het voortbestaan van de Republiek belangrijk. Bovendien had men zou het bestand in 1621 aflopen en was er weinig vooruitzicht op dat het verlengd zou worden. Daarom werd er besloten steun aan de Protestante Unie te geven, zowel financiëel als militair.

Spanje steunde daarentegen de rooms-katholieke staten, waardoor de twee landen indirect weer tegen elkaar kwamen te staan. In 1621 heropende Spanje daarom zonder enige aarzeling de vijandelijkheden met een verrassingsaanval op een Staatse vloot bij Kaap Sint-Vincent aan de zuidkust van Zuid-Portugal. Ook werd de Republiek vanuit de Zuidelijke Nederlanden door Spaanse troepen uit Italië aangevallen. In 1625 namen werd de stad Breda ingenomen.

In 1623 werd alsnog de Westindische Compagnie (WIC) opgericht om de oorlog met Spanje uit te breiden naar zee, zodat de aandacht van dat land zou worden afgeleid van de Republiek zelf.

Omdat Spanje echter door alle oorlogvoering in een slechte financiële situatie verkeerde werd het leger na de inname van Breda in de Nederlanden ingekrompen. Het land had al haar aandacht nodig in Duitsland, waar aanvankelijk de protestante staten onder de voet werden gelopen. Hierdoor was het mogelijk om Breda en andere steden, als Den Bosch, te heroveren. Voor de protestante belangen -en dus die van de republiek- keerde het tijd toen in 1630 eerst Zweden en in 1635 Frankrijk zich in de oorlog mengden. Zweden, een militaire macht in die periode, was een protestant land en voelde zich bedreigd door de katholieke opmars naar het noorden. Frankrijk, weliswaar ook rooms, was al langer bevreesd door de groeiende Habsburgse macht en voelde zich door hun terreinwinst steeds meer ingeklemd. Dankzij hulp van de Fransen kon de Republiek de Spanjaarden in de Zuidelijke Nederlanden enkele slagen toebrengen. Al snel zouden Spanje en het Heilige Roomse Rijk (de rooms-katholieke staten onder leiding van Oostenrijk) wankelen.

Een tweede Spaanse 'Armada', een vlot van 77 schepen en met 24.000 soldaten moest in 1639 de Zuidelijke Nederlanden bijstaan. Maarten Tromp versloeg die vloot bij Duinkerken: 60 schepen zouden daarbij ten onder gaan. Door deze slag zou Spanje's zeemacht in de toekomst zelfs te zwak zijn om haar eigen koloniën te verdedigen.

Vredesonderhandelingen
In 1641 waren al voorzichtig de eerste initiatieven tot vredesonderhandelingen op gang gekomen. Ondertussen moest Spanje zich echter in Catalonië tegen de Fransen voor lijfsbehoud verdedigen, vielen Mardijk en Duinkerken (1646) en rukten de Fransen en Zweden op in Duitsland. De genadeslag kwam toen de legers van deze twee landen zich konden verenigen en in mei 1648 in het West-Beierse Zusmarshausen de legers van het Heilige Roomse Rijk werden verpletterd.

Ondertussen kwamen onderhandelaars van beide partijen al in 1646 samen. In januari van dat jaar waren ook voor dit doel acht vertegenwoordigers van de Republiek per koets in Münster aangekomen. Hoewel de Republiek niet officiëel had meegedaan aan de Dertigjarige Oorlog was het toch, dankzij bemiddeling van Frankrijk, voor deze vredesbesprekingen uitgenodigd. Op dat moment waren de Nederlanden nog door geen enkel land erkend als soevereine staat. Dat het lukte om afgevaardigden te laten doorgaan voor ambassadeurs was dus een groot succes, want daarmee werd bereikt dat de Republiek via een omweg toch als een volwaardige staat aan de onderhandelingen mee kon doen. Ook Spanje voelde zich gedwongen om in te stemmen.

De Nederlandse delegatie bestond uit Bartolt van Gent, heer van Mynerswijck, namens Gelderland, Adriaen Pauw en Johan van Matenesse uit Holland, Willem Ripperda uit Overijssel, Adriaen Clant van Stedum uit Groningen, de Utrechtse edelman Godart van Reede van Nederhorst, Frans van Donia uit Friesland en  Johan de Knuyt uit Zeeland. Hiermee waren alle gewesten vertegenwoordigd.

De Vrede van Münster
De besprekingen vonden plaats in het Huis van het Kramersgilde in Münster, tegenwoordig het 'Haus der Niederlande' genoemd. De Spaanse onderhandelaars hadden volmachten meegekregen van Filips IV en konden het zo snel eens worden met de afgevaardigden van de Republiek. Die zou formeel door Spanje worden erkend als een soevereine staat. Het was echter Frankrijk, waarmee aanvankelijk tot een gezamenlijk verdrag met Spanje zou worden gekomen, dat steeds met nieuwe eisen kwam. Daarom werd besloten om Frankrijk buitenspel te zetten en vrede te sluiten met Spanje alleen. Op 30 januari 1648 was de vrede een feit.

Gevolgen
Het belangrijkste gevolg van dit verdrag was dat er een grens kwam tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Die werd bepaald door de frontsituatie, die op dat moment tussen de Republiek en de Spaanse bezetters bestond. De grens in Limburg zou pas in 1661 definitief worden vastgelegd in het partagetractaat (verdrag omtrent de verdeling van de Landen van Overmaas). Het dramatische gevolg voor Antwerpen was dat de Schelde bijna twee eeuwen lang (tot in 1813) afgesloten zou blijven.


In religieus opzicht had dit verdrag als gevolg dat het Nederduits-Gereformeerde geloof formeel de staatskerk van de Republiek zou worden. Alle goederen van de rooms-katholieke kerk -kerkgebouwen, kloosters, etc.- vervielen daarmee aan de overheid. Nederlanders, die hun katholieke geloof wilden behouden, moesten zelfs tot 1795 gebruikmaken van zg. 'schuilkerken'. Ze mochten dan weliswaar kerkdiensten houden, maar niet in gebouwen die aan de buitenkant als kerk herkenbaar waren.

In de 17de en 18de eeuw zou de WIC een staatsmonopolie hebben op de handel en scheepvaart op een handelsgebied, dat tussen twee meridianen lag: als westgrens de meridiaan door de oostpunt van Nieuw-Guinea en als oostgrens de meridiaan van Kaap de Goede Hoop. Het meest belangrijk was de handel op West-Afrika, de Caribe en Noord- en Zuid-Amerika. De achterliggende doelstelling en strategie waren om de positie van Spanje en Portugal aan te tasten in Afrika en Zuid-Amerika. Later zou de compagnie zich bezighouden met de slavenhandel.

N.B. Het Nationaal Archief in Den Haag bewaart twee exemplaren van de Vrede van Münster, een Spaanse en een Franse versie. Beide versies zijn door koning Filips IV ondertekend en voorzien van zijn zegel in massief goud.

Van boven naar beneden:
- Kaart van de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1648 (in rood).
- De inname en verwoesing van Maagdenburg in 1631 (Johann Philipp Abelin (†1634).
- De beëdiging van de vrede op 15 mei 1648 in de Vredeszaal van het stadhuis van Münster (kopergravure naar Gerard ter Borch, Amsterdam, 1793).
- Het West Indische Huis, gezien vanaf de Prins Hendrikkade (handgekleurde reproductie naar een tekening door L.W.R. Wenckebach).